‘Wat hebben we verkeerd gedaan?’ Het was een vraag tijdens een gemeentevergadering in Rotterdam. Of ik het met het antwoord helemaal eens ben betwijfel ik, maar mooi vond ik het wel: ‘Niets, want zo belangrijk zijn wij niet.’ Degene, die hierover schreef, liet in zijn column in Trouw zien hoe de kerk in de loop der eeuwen steeds momenten van neergang had gekend. Maar altijd was daarop weer een reactie gekomen, een tegenbeweging. En we zijn er nog steeds, want het is niet onze kerk, maar de kerk van de Heer – ‘het Lichaam van Christus’.

 

Of er helemaal niets verkeerd is gegaan, is natuurlijk wel de vraag. In hoeverre zijn we er in geslaagd om de inhoud van belang te laten blijven door de verpakking aan te passen? Hebben we een volgende generatie werkelijk ruimte en kans gegeven om Jezus te leren kennen?

 

In het verleden waren de tijden van neergang nogal eens het gevolg van verslapping. De kerk werd zelfvoldaan en menige herder zorgde beter voor zichzelf dan voor zijn kudde (om  de profeet Ezechiël te citeren). Niets nieuws dus onder de zon wanneer zich dit al afspeelde eeuwen voor de komst van Jezus Christus.

 

Machtspelletjes, het volk dom en angstig houden – het was er allemaal. Niet in dienst kunnen van de overheid wanneer je geen lid was van de kerk – het kwam voor van tijd tot tijd. Brandstapels en ketter- en heksenjacht. Om het dan nog niet te hebben over de gevechten om het gelijk, zoals tijdens de 2e Wereldoorlog. Alsof de kerk in die dagen niet iets beters had te doen (en dat gelukkig vaak toch ook deed).

 

Maar het gaat natuurlijk niet alleen om achteruitgang in ledental en kerksluiting. De vraag wat ‘ik’ verkeerd of niet goed (genoeg) zou hebben gedaan wordt klemmender zodra het gaat om het gezin. Een mens kan wakker liggen van de vraag waardoor kinderen niet verder gaan in het spoor van de navolging dat voor de ouders van zo groot belang is. Helpen doet dat niet, dat wakker liggen, tenzij het resultaat er van is dat we ons gaan oefenen in vertrouwen. Vertrouwen in God en vertrouwen in onze kinderen. Vertrouwen is mijns inziens de basis voor een ontspannen leven als gelovige. En dan ook voor een relaxte manier van getuigen. Niet krampachtig zijn, niet duwen, niet opdringen, maar ‘gewoon’ in ons bestaan iedere dag weer beleven hoe verbaasd we zijn over de liefde en aanwezigheid van God. Ons het Evangelie niet schamen, maar er ook niet mee pronken alsof wij de wijsheid in pacht hebben. Leven in het besef dat we afhankelijk waren, zijn en blijven van de liefde van God en de kracht van de heilige Geest. Wij zullen onze omgeving en onze kinderen niet bekeren. Dat zou alleen maar betekenen dat we klonen maken. En of dezen inderdaad van harte naar Jezus luisteren en hem volgen is dan de vraag. Daarom vertrouwen: in God die niet loslaat en in ons kind, waarin het zaad gezaaid is.