Wanneer de sfeer van de feestdagen vervaagt, de vakanties en vrije dagen achter ons liggen, wennen we weer aan de orde van de dag. Gewoonten, we hebben ze nodig om niet in chaos te vervallen. Maar hoe nuttig ze ook zijn, ze brengen ook het risico mee van sleur. Ooit hoorde ik van een evangelist een mijns inziens treffend voorbeeld wat dit betreft. Een vrouw vraagt aan haar man of hij van haar houdt. Haar bedoeling is om het hem nog eens te laten zeggen. Zijn reactie echter is kenmerkend: ‘Hoezo, heb je iets te klagen?’ En dan somt hij op wat hij zoal goed doet, hoe een brave huisvader hij is. Zij herhaalt haar vraag, maar met weinig succes. Probeer het maar eens thuis. Het kan zowel een aangename als onaangename ervaring opleveren.

 

Wanneer het gaat om ons geloof, kunnen we in een situatie terechtkomen waarin we alle goed christelijke dingen doen en zeggen, maar waar het leven, de vitaliteit, de kracht uit verdwenen is. We weten het wel en we weten hoe het hoort en wat er van ons verwacht wordt. Maar – om Openbaring aan te halen – wat zou ons antwoord zijn op de vraag naar de zogenoemde ‘eerste liefde’ (brief aan Efeze)? Om het over de lauwheid (brief aan de gemeente van Laodicéa) dan nog maar niet te hebben.

 

Ben ik een uitzondering, wanneer ik mijzelf zo nu en dan betrap op een houding van ‘ik weet het nu wel’? Het is wel best? Wat weet ik? Wat weten wij? En welke zin heeft weten, wanneer dat niet leidt tot doen? Hoe simpel is het om wat God ons duidelijk wil maken ‘aan te horen’ zonder reactie?

 

Trouwens, en dan grijp ik nog even terug naar het vervolg van het Kerstverhaal, soms is ‘aanhoren’ verstandig, namelijk als het gaat om zaken die ons op een doodlopend spoor kunnen brengen. Voorbeeld daarvan is de komst van de drie wijzen. In de vertaling van 1953 staat (heel correct) dat zij Herodes aanhoorden. Daarna bracht de ster hen bij het huis waar het Kind was. Wij zetten die wijzen in de stal – en daar moeten ze ook gewoon blijven staan – maar daar zijn ze nooit geweest. Waarschijnlijk kwamen ze op bezoek rond Jezus’ eerste verjaardag. Zouden anders Jozef en Maria, toe zij veertig dagen na de geboorte in de tempel kwamen, het offer van de armen (twee jonge duiven) hebben gebracht? Lijkt me sterk als ze in hun bagage goud, wierook en mirre hadden. Ook de vormgeving van dit bezoek is een gewoonte, een mooie trouwens. Maar de feiten liggen anders. Maar dat ‘aanhoren’. Hoe vaak gaat het ons niet zo? Wat je in de Bijbel leest of in een preek of studie hoort, kun je aanhoren. Maar zou het niet nuttiger te zijn om te lezen en te luisteren met in ons hoofd iets als: Spreek Heer, uw kind hoort? En als volgelingen van Jezus zijn en blijven we leerlingen, mensen die open staan om te ontvangen.