‘Je schrijft in je hoedanigheid van predikant.’ Dat was de mening van een redactielid, nadat zij een aantal van mijn columns had gelezen. Nu schrijf ik die dingen al tientallen jaren, maar deze opmerking verraste mij. Het was totaal nieuw voor me. Dus nam ik de gedachte mee het bos in. Geen plek is beter om na te denken – denk ik. Sneeuw op de bomen en langs het pad. Gekras en gekoer in de hoogte. In de verte een hert dat het pad kruist. En stilte. Wat wil een mens nog meer?

Camping
‘Je schrijft als een predikant.’ Ben ik zo één met het werk dat ik jarenlang gedaan heb? Mijn conclusie was: ik hoop het. En dat was eigenlijk best raar, want ik vind het vreselijk wan­neer ik herkend word als predikant. Ooit, op een camping in Frankrijk, kwam er iemand dagelijks langs om een praatje te maken. Nu ben ik tijdens de vakantie behoorlijk asociaal, maar wegsturen doe je de man ook niet. Hooguit kijk ik regel­matig naar het boek dat ik aan het lezen was. Na een aantal dagen kwam hij haast opgetogen aanzetten. ‘Nu weet ik het’, zei hij. ‘Je bent dominee.’ Het bleek dat hij, als katholiek, ieder jaar in zijn vakantie een dominee spotte. Dit jaar had hij er nog geen. Ik moest het zijn. Mijn enige troost was, dat hij er zo lang over had gedaan.
Meer plezier beleefde ik aan de campinggast die in mij het hoofd Financiën van de gemeente Leiden meende te bespeuren. In mij, die niets weet van geldzaken! Hebt u dat ook trouwens? Dat inschattend rondkijken op de camping? Heerlijk afstande­lijk? In ieder geval zie ik mensen daar liever zo bezig, dan dat zij onmiddellijk met hun stoeltje aan komen zetten en hun hele verhaal vertellen.

Herkenbaar
Toch hoop ik het dus ook wel, dat herkenbaar zijn. Niet te vaak en niet overal, maar toch. Zeker ook in de dingen die ik schrijf. Dat heeft iets te maken met ‘waar het hart vol van is …’ Het lukt niet altijd. Eens ontmoette ik een oude boer. Hij hoorde bij de Gereformeerde Gemeente. Later vertelde de gastvrouw mij, dat ik te licht was bevonden door de man. ‘Een predikant herken je aan zijn gelaat, zijn gewaad en zijn gepraat’, had hij tegen haar gezegd. Op alle drie de punten was ik gezakt. Het zij zo, ik kan ermee leven.
Ik denk echter, dat wie te veel is wat zij of hij doet, een pro­bleem heeft. Die mens ontleent identiteit aan baan, uniform, status, et cetera. Na het pensioen kunnen zulke lieden soms niet anders meer dan vertellen van hun vroegere prestaties en heldendaden. Vermoeiend en zelden interessant. Zulke mensen leven achteruit en als het een beetje wil, vergeten ze ook nog te genieten van heden en toekomst.
Maar het kan ook anders. Wie houdt van zijn werk, wordt mee daardoor gevormd. De kans is bijvoorbeeld groot, dat je een goede leraar herkent. Alleen al door de zorgvuldige aan­dacht waarmee hij met mensen omgaat. En een huisvrouw of -man, dat wonder van organisatievermogen! De ongelooflijk knappe manier waarop zo iemand de dingen organiseert. Dat straalt er af.

Wonder
Maar waarom ik het vooral een beetje hoop, die herken­baarheid, heeft te maken met een joods verhaal over God. Toen iemand vroeg: ‘Wie is toch die God van jullie?’, begon de Jood te vertellen over Egypte, waar zijn volk volkomen in de knel zat. ‘Dat verhaal ken ik wel’, werd algauw gezegd. En de protesten van de vragensteller klonken steeds weer naarmate het verhaal vorderde en van Egypte door de Schelfzee naar de Sinaï ging. Uiteindelijk hield de verteller op en zei: ‘Hoe kan ik je anders vertellen wie mijn God is dan door je te vertellen wat hij heeft gedaan? Door zijn daden leer je Hem kennen.’ En wat is dat waar! Zeker wanneer je voor ogen houdt dat de komst van Jezus Gods grootste daad was in de geschiedenis van deze wereld.
Daarom wil ik wel zijn wat ik doe. Om een beetje op Hem te lijken.


Pieter Boomsma is
emeritus predikant (PKN).