Toen ik haar vroeg hoe het ging, betrok haar gezicht. ‘We hebben onze hond moeten laten inslapen’, zei ze. Ik weet dat een dergelijke mededeling voor veel mensen een reden is om mee te voelen. Zij begrijpen wat er aan de hand is. Zij herken­nen het gevoel van gemis, de rouw. Maar ik stond met de mond vol tanden. Ik wist niet beter te doen dan maar te bekennen dat ik me weinig tot niets voor kon stellen bij wat haar zo verdrietig maakte. En wat voelde ik me onhandig.


Ook wij hebben heel wat dieren in huis gehad. Een rat, schildpadden in soorten, katten en konijnen, muizen, een par­kiet. Ze verdwenen allemaal weer. Weggevlogen, weggegeven of gestorven. De laatste was een majestueuze rode kater met de naam Bommel, gevonden in een asiel. Toen wij na een aan­tal jaren van het dorp naar de stad verhuisden, is Bommel op muizenjacht gegaan bij een bevriende boer. En het deed mij allemaal weinig of niets. Aan een hond zijn we nooit begon­nen, ondanks de vele adviezen dat je door een dergelijk huisdier geholpen wordt om regelmatig te gaan wandelen. Mijn ant­woord was steeds dat een mens toch ook zonder hond de straat op kan. En de uitwerpselen zijn, ondanks hondentoiletten en dergelijke maatregelen, nog altijd één van de grootste ergernis­sen van de wandelaars. Wat is er mis met mij?

Wel aardig
Een bijzonder voorbeeld van de rol van een huisdier zie ik bij een vriendin. Zij heeft een oncontroleerbare vorm van dia­betes en valt daardoor regelmatig weg. Wanneer ze alleen thuis is, loopt ze dan een groot risico. Sinds enige tijd beschikt zij over een zogenaamde diabeteshond. Het is niet alleen een mooi dier om te zien, maar hij is zo afgericht dat hij haar al waar­schuwt voordat zij zelf in de gaten heeft dat het misgaat. Een wonderdier, dat de kwaliteit van haar leven sterk verbetert.
Maar de ‘humanisering van het huisdier’, zoals het nu soms wordt genoemd, is aan mij volledig voorbijgegaan. Ik vind al die beesten (gewoonlijk) wel aardig, maar meer ook niet. Ik ver­baas mij dan ook zeer, wanneer ik een vrouw hoor zeggen dat haar hondjes haar meer waard zijn dan haar man. En ik verbaas me nog meer, wanneer blijkt dat hij het best vindt, de goeierd.


Vreemdeling
Kortgeleden reed mij een jonge vrouw in een rolstoel tege­moet terwijl ik naar huis liep na een vergadering. In haar gezel­schap liep een herdershond. Toen deze iets achterbleef, riep zij: ‘Kom schat.’ Misschien vergis ik me, maar wanneer ik zoiets hoor, denk ik toch even: hoe eenzaam moet je zijn om je hond zo te betitelen?
En de dierenkliniek! Met een hele rij operatiekamers en een ic-afdeling! Het roept bij mij beelden op van mensen op deze aarde die zelfs geen medische basiszorg hebben.
Wanneer ik erover nadenk, begrijp ik wel dat je met een hond als ‘huisgenoot’ na vijftien jaren een band hebt. Maar de emotie die loskomt bij het afscheid blijft mij vreemd. En wan­neer ik dan zie hoe mensen aan hun huisdier hechten – soms als aan een kind – en wanneer ik hoor zeggen dat iemand meer van dieren houdt dan van mensen omdat dieren zo trouw zijn, voel ik mij een vreemdeling op aarde. Mis ik een gen? Of ben ik gewoon ongevoelig?


Sollen
Het zou natuurlijk kunnen zijn dat ik afgestompt ben door de agressieve acties van zogenaamde dierenbevrijders. Lieden die huizen bekladden, mensen bedreigen en auto’s in brand steken.
Maar het lijkt mij niet eerlijk om dat argument aan te voeren. Het zit in mijzelf én het wordt aangewakkerd. Aangewakkerd door de ontwikkelingen van de laatste jaren. Ontwikkelingen die hebben geleid tot een vervaging van de grens tussen mens en dier. Zonder nu in een discussie te verval­len over de theorie van de evolutie, merk ik in mijzelf weerstand tegen de gelijk­schakeling. Tegen de hou­ding waarin mens en dier van hetzelfde ‘niveau’ zijn. Ik besef heel goed dat wij de opdracht hebben om alle leven op deze planeet kostbaar te achten en er verantwoordelijk mee om te gaan. Maar aan elkaar gelijk?
Ik blijf dus zitten met die dode hond en mijn gebrek aan invoelingsver­mogen.

Pieter Boomsma is
emeritus predikant (PKN).