Twee vragen vanmorgen. Allereerst in verband met het avondmaal volgende week.

Hoe leeft u daar naar toe? Is het gewoon weer zo ver? Of denkt u na over wat Jezus zei: ‘Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken’?

En hoe gedenken wij hem dan? En wat betekent dat gedenken van Jezus voor hoe wij leven?

De tweede vraag komt uit de tekst: Hebt u wel eens bergen verzet? Dan gaat het niet over een berg zand of stenen, maar over een echte berg. Jezus wijst op de berg Karmel en die is groot.

En wanneer wij dat nooit gedaan hebben, zijn we dan ongelovig? Geen mens kan het, al zou je het soms willen. Ik stond ooit bij de kist van een jonge vriend die was verongelukt en ik voelde me machteloos. Ik zou het geloof willen hebben om te zeggen: ‘Sta op en leef!’. Maar ik had het geloof er niet voor. Vindt u dat belachelijk? Het gebeurde vroeger. Nu niet meer? Waarom niet?

Een kennis van mij was evangelist in Noord Oost Friesland. De hervormde synode noemde zijn werk: De opwekking in NO – Friesland. Veel mensen kwamen er toen tot geloof. Zieken werden genezen. Toen werd hij zelf ziek en lag in het ziekenhuis met de vraag: ‘Heer, hoe kan dit?’. Hij ontdekte, dat wonderen en tekenen een soort startmotor zijn, gangmakers. Ze trekken de aandacht van de mensen, zodat het Evangelie verkondigd kan worden. Denk aan Petrus met de verlamde man. Wanneer deze rondspringt in de tempel stromen de mensen toe en vertelt Petrus hun van Jezus. Altijd wonderen zou ons mensen lui kunnen maken. Het zijn als het ware doorkijkjes naar het Koninkrijk van God. En wie gezien heeft dat God de Levende is, zal verlangen om hem beter te leren kennen en om hem bekend te maken.

Maar daar staat dan een vader met zijn zieke kind en vraagt om hulp. De leerlingen van Jezus kunnen de jongen niet helpen. Machteloos staan ze. En wanneer Jezus dan zelf komt, krijgen ze ook nog te horen dat zij dwars zijn en ongelovig. Dat hun geloof niets voorstelt. Herkent u er iets van? Aarzelt u bijvoorbeeld wel eens om avondmaal te vieren? Dat is immers niet niks. We delen in  de dood en in het leven van onze Heer.

Stelt ons geloven iets voor?

Jezus gaat niet zo met ons om, dat hij ons klein maakt. De rode draad in het evangelie van Matteüs is: God met ons. Dat opschrift zou je boven dit evangelie kunnen zetten. Dat is heel wat anders dan: ‘Wat moet ik met jullie?’ De boodschap van Jezus in dit evangelie is: Je hoort bij mij, je bent genodigd. Ik ben met u.

Wat Jezus duidelijk wil maken is, dat hij van ons geen bijzondere geloofsprestaties verwacht, maar een geloof dat alles van hem, van Jezus verwacht. Dat vertrouwen vraagt hij van ons.

Over vertrouwen gaat het ook in Psalm 112. Maar ook in die Psalm zitten dezelfde venijnige vragen. Een rechtvaardige, staat er, komt nooit ten val. Nooit? Bent u nog nooit onderuit gegaan tegenover God? Ik wel. Hebt u zich nooit machteloos gevoeld? Ik wel. Zijn wij dan niet rechtvaardig? Hoe letterlijk mag je dergelijke uitspraken nemen?

Rechtvaardig zijn, betekent voor ons, dat wij verlost zijn door Jezus en aan hem toegewijd leven. In het vertrouwen dat wij van hem zijn, vieren wij avondmaal en leven wij. Leven wij als mensen die vrede stichten, die vriendelijkheid verspreiden, die bevrijdend zijn voor anderen, terwijl zij Jezus volgen. Zo willen wij toch zijn met Gods hulp?

Maar de onzekerheid, de machteloosheid, de moedeloosheid zijn er. Hoe zouden wij dan bergen verzetten? Hebt u het ooit zien gebeuren?

Calvijn zei: ‘Wij moeten nuchter blijven en alleen wensen wat God heeft beloofd.’ Heeft God ons dat gegoochel met bergen beloofd of gebruikt Jezus hier alleen een sterk beeld?

Een andere Bijbeluitlegger zei: ‘Het is heilzamer een duivel uit te drijven dan een berg te verzetten. Die duivel is waar hij niet hoort, die berg hoort daar te staan’.

Bergen verzetten zou chaos veroorzaken. En God schiep juist orde in de chaos. Zou Jezus deze opmerking dan letterlijk bedoelen?

In Jezus’ dagen noemden de rabbijnen iemand soms ‘een bergverzetter’. Zij bedoelden dan iemand die in een discussie zwak stond, maar zo goed wist te praten dat hij de woordenstrijd toch won.

Wat Jezus hier wil zeggen is: ‘Kom op! Jij kunt niet alles, maar ik wel. Al begin je met een klein beetje geloof, als een mosterdzaadje, wanneer dat beetje op mij gericht is, het van mij verwacht, dan is alles mogelijk.’ Met andere woorden: Het gaat niet om een groot geloof, maar het gaat om geloof in een grote God.

Natuurlijk worden niet al onze vragen beantwoord en al onze problemen opgelost. Maar wie op Jezus vertrouwt, zal merken dat God met ons is.

Op Jezus gericht leven, een leven dat aan hem is toevertrouwd, betekent dat wij zullen groeien in het dienen en liefhebben van God en mensen. Wie zich zo richt, het geloof van die mens zal gevoed worden (avondmaal) en stevig zijn. Dan kun je als mens een zegen zijn, voor God en je naaste.

Wanneer wij ons vertrouwen stellen op Jezus, die zichzelf voor ons gegeven heeft, als gemeente en persoonlijk, dan kunnen we ‘bergen verzetten’. Dan kan de wereld zien dat wij kinderen van God zijn, mensen van geloof, hoop en liefde. Laten we daar naar verlangen en met dat verlangen komen volgende week. Om te ontvangen, zodat we kunnen delen.

Amen