Andere artikelen

Het aantal uren, dat er over de doop gepraat is, is niet te tellen. Het aantal boeken dat is geschreven over dit onderwerp waarschijnlijk evenmin. En nog altijd zijn grote groepen christenen het niet met elkaar eens.

Neem alleen de vraag naar de hoeveelheid water. In de vroegere gereformeerde kerkorde werden drie mogelijkheden genoemd: besprenging, begieting en onderdompeling. Met andere woorden: van een paar druppels tot een volledig bad. En het lijkt er op, dat de grootste groep christenen in de wereld (Baptisten en Pinkstergelovigen) kiest voor het bad. Dopen, stelt men dan, is onderdompelen. Petrus schrijft niet voor niets over een ‘watergraf’, waaruit de gedoopt opstaat tot een nieuw leven. Als een opnieuw geborene.

Daar valt niets tegen in te brengen. Alleen kan wel de vraag gesteld worden of de hoeveelheid water van doorslaggevende betekenis is. Maar daar gaat het natuurlijk niet om in de discussie. Van groter belang is de vraag of een ‘onwetende’ gedoopt kan worden. Moet men niet eerst persoonlijk getuigenis afleggen van het geloof voordat er gedoopt kan worden? Zo ging het toch in het begin van de Kerk?

Misschien is dat inderdaad zo. We weten het niet, want we weten niet precies wat er gebeurde wanneer iemand werd gedoopt met heel haar/zijn huis. In het denken van de mensen van duizenden jaren geleden was het zo, dat het hoofd van de huishouding bepaalde wat er gebeurde. Slaven en slavinnen zullen dus zijn gedoopt, evenals vrouw en kinderen. Of in het geval van Lydia: “… zij en haar huisgenoten”(Handelingen 16). Dat de verantwoordelijke volwassene eerst het geloof beleed zal duidelijk zijn. Maar verder?

Een vraag die in dit verband ook kan worden gesteld is of de God van het Oude Testament anders is dan die van het Nieuwe. In Israël was het immers zo, dat ieder die uit joodse ouders was geboren in het verbond met God thuishoorde en dat de jongetjes het teken van het verbond ontvingen. Zou dat met christelijke ouders anders zijn? Geldt voor hen niet de uitspraak van Jozua: “Ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen”?

Maar goed, dan is er gedoopt. Soms komt het voor dat een kind het de ouders kwalijk neemt dat zij dit deden. Weer anderen kregen van hun ruimdenkende ouders de gelegenheid om – ongedoopt – later zelf te kiezen. Dit laatste is trouwens mijns inziens vaak niet zozeer een teken van ruimhartigheid, als wel van gebrek aan verlangen om het meest wezenlijke van het leven (de band met God) door te geven.

Maar als er gedoopt is en het kind wenst geen volgeling van Jezus te worden? Wat dan? Heeft de doop dan geen enkele betekenis? Bij het zoeken van een weg met die vraag, gaat het er niet eens om of de dopeling als kind of als volwassene is gedoopt. Bij beide komt het voor dat men geen weg weet of wil met het geloof.

Een antwoord geven is uitermate lastig. Vooral, omdat het antwoord in de eerste plaats is aan de Heer zelf. Een gedoopte, is ‘in Christus ingedoopt’. Wanneer neemt de Heer afstand van wie ooit aan Hem is verbonden? Er is een tijd geweest, dat wij prima antwoord wisten op deze vraag. Uiterlijke kenmerken als trouwe kerkgang en verdere meelevendheid met de kerkelijke gemeente, naast een voor het oog keurige levensstijl, maakten iemand al gauw tot een ‘goede christen’. Maar wat, als het waar is dat de Heer ‘het hart aanziet’?

Ik wil niet zeggen, dat wij van elkaar niet het nodig zouden mogen vragen en verwachten. Integendeel. Wie gelooft, mag dat ook in de kerkelijke gemeenschap voluit laten blijken. Maar is daarmee alles gezegd? Wanneer een gedoopte (als kind of als volwassene) geen weg (meer) weet met het geloof, is het dan verloren? Of houdt God vast op grond van wat Hij begonnen is? Persoonlijk ben ik geneigd om dit laatste te geloven en uit te gaan van Gods trouw en geduld. Troosten we daarmee onszelf wanneer we het gevoel hebben dat onze geloofsopvoeding is mislukt? Misschien, maar ik denk dat we niet moeten vergeten dat God de belangrijkste partij is in het hele gebeuren van de doop. Ik zou veeleer een beroep blijven doen op de belofte van God. Hij laat nog altijd niet los wat Hij begon.

Er is gedoopt – en dan begint de leerschool van de navolging van Jezus. Een school waar de ene leerling het nu eenmaal beter doet dan de andere. Maar de Leraar houdt vast goede moed.