Kracht. Vrede. Het zijn woorden die Jezus regelmatig gebruikt in de gesprekken met zijn leerlingen. Naarmate Jeruzalem, en daarmee zijn dood en opwekking dichter bij komen, vindt hij het kennelijk van belang om hen dit voor te houden. Het zijn beloften. Wanneer hij straks niet meer bij hen is, zullen ze deze zaken hard nodig hebben.

Waar het over gaat begrijpen de volgelingen van Jezus nu nog niet. Het zou mij niet verbazen, als voor hen deze dingen verband hielden met wat zij van Jezus verwachtten. Voor hen ging het nog steeds om de heroprichting van het koningshuis van David. Voor hen ging het om de verdrijving van de Romeinse bezetter. Twee van hen maakten zelfs al een beetje ruzie over de plaats waar zij zouden mogen zitten wanneer Jezus koning van Israël zou zijn.

Maar zijn Koninkrijk is anders. En de mensen die er in thuis horen, staat geen glitter en glamour te wachten. Voor koningen en stadhouders zullen zij terechtkomen. Ze zullen worden verraden, zelfs door hun eigen mensen. Maar begrijpen wat Jezus bedoelt wanneer hij het daarover heeft doen zij nog niet. Dat zijn Koninkrijk bloed, zweet en tranen mee zal brengen voor wie er bij hem horen past niet in hun verwachtingspatroon.

In zekere zin is dat probleem nog altijd niet voorbij. Nog altijd hebben wij zo onze eigen ideeën over wat wij van God denken te mogen verwachten. ‘De goede herder’, die er voor zorgt dat ons niets vervelends overkomt, spreekt ons meer aan dat ‘het donker dal’ (Psalm 23). Goed, hij zal bij ons zijn wanneer wij in het diepe gegooid worden, maar verwarrend vinden wij dergelijke ervaringen wel. ‘Waarom moet mij dit overkomen?’ is een veel voorkomende vraag. Soms zelfs: ‘Ben ik zo zondig dat God mij dit aandoet?’

Maar wanneer het kwaad ons niet zou kunnen raken, waar hadden wij dan kracht en vrede voor nodig? Vrede, midden in de storm. Vertrouwen, dat God ons inderdaad niet in de steek laat wanneer het verdriet, het onrecht of welke ellende dan ook ons raakt. Uitzicht op onze toekomst, ook over de berg die ons leven lijkt te blokkeren heen.

En kracht. Kracht om te dragen. Kracht om te blijven vertrouwen. Kracht om te blijven geloven in een God die liefde is. Kracht om van die God getuigen te zijn en medewerkers. Natuurlijk begrepen de volgelingen van Jezus toen nog niet wat hij bedoelde. Pinksteren moest nog komen. Het feest waarop zij de Geest van God zouden ontvangen in alle volheid. De Geest waarvan Jezus zei dat deze hun begrip zou geven, de volle waarheid zou leren zien.

En kijk dan naar ons. Hoe sterk zijn we? In welke mate geeft ons geloof ons vrede? Die vrede die alle verstand te boven gaat (Filippenzen 4)?

Na de 40 dagen die achter ons liggen, die tijd van bezinning, zijn we begonnen aan een nieuwe periode waarin we onszelf en elkaar vragen kunnen stellen. Op weg naar Pinksteren, de gave en de gaven van de Geest. Wat weten we van ‘deze kant van God’?