Er zijn van die dingen waar je zo aan gewend bent, dat ze je niet meer opvallen. Maar dan kan er soms een moment komen dat je het ineens weer ziet. Of dat zomaar de vraag boven komt waarom de dingen zijn zoals ze zijn en heten zoals ze heten.

De titel van deze stukjes bijvoorbeeld: even bomen. Hebt u er ooit bij stilgestaan dat dit ‘bomen’ meestal een nogal eenzijdige bezigheid is? Zeker, de meeste onderwerpen komen op uit de praktijk. Uit gesprekken of dingen die je leest of ziet gebeuren. Maar volgens het woordenboek is ‘bomen’: gezellig praten, keuvelen.

Wel hoe gezellig ‘praten’ we? En de onderwerpen zijn ook lang niet altijd gezellig te noemen. Ik doe in ieder geval mijn best om ook zo nu en dan te prikkelen, uit te dagen. Niet om het prikkelen als zodanig, maar omdat geloven groei, beweging inhoudt. Zonder dat is het afsterven.

Iets, waar wij misschien allemaal wel erg aan gewend zijn, is het lezen van de Bijbel. Hebt u wel eens een moment dat u denkt: ‘Wat? Nooit eerder gezien, nooit eerder opgevallen dat dit er staat.’ We zijn gewend aan de klanken, aan de verhalen ook. De rook van Kaïn slaat voor veel mensen nog altijd neer. En Jezus slaat met een touw in op de handelaren van het tempelplein. We lezen niet wat er staat, maar we lezen het plaatje dat in ons hoofd zit. Bij deze voorbeelden is dat niet zo erg, maar het kan wel lastig worden. Zoals wanneer wij gewend zijn aan de manier waarop we christen zijn. Dan kunnen we nog zoveel uitdaging en correctie lezen of horen, maar zal er weinig veranderen. We ‘horen’ immers niet meer dat dit nodig is; dat we leerlingen zijn en dus bij moeten leren. ‘Het is wel goed zoals het allemaal gaat.’

En het lastige daarbij is dan weer dat het lijkt alsof het nooit goed genoeg is. Alsof wij mensen/gelovigen in geen enkel opzicht iets goeds zijn of kunnen doen. Als Calvinisten worden we nogal eens beschuldigd van een dergelijke mensvisie. Onterecht trouwens. Het gaat er niet om, dat wij verdorven zijn tot op het bot. Het gaat er om dat we geroepen zijn om discipelen te zijn, leerlingen. Dat wil zeggen, dat we mensen mogen zijn met een open geest naar God en de mensen, naar onze gedachten, woorden en daden. Dat is immers de houding waarin we kunnen leren van fouten en tekortkomingen en van mooie dingen die misschien nog mooier en beter kunnen.

Het allerergste is mijns inziens dat wij gewend raken aan de liefde van God. Dat de reactie op de boodschap dat Jezus zich voor ons tot het uiterste heeft gegeven ons niet meer aanspreekt. We weten dat zo langzamerhand immers wel. ‘God houdt van jou’, maakt dan niet veel meer los dan de opmerking dat we dat vaker hebben gehoord. En het zou ons toch eigenlijk moeten treffen als een donderslag bij heldere hemel.