Het was weer zover. Als 65+-er mocht ik een vragenformulier invullen van de GGZ. Hoe ik me voelde en wat ik in de toekomst dacht nodig te hebben aan zorg. Wanneer mij zoiets wordt gevraagd doe ik dat braaf, in de hoop dat er met alle verzamelde gegevens iets zinvols wordt gedaan. Maar wat mij steeds weer raakt wanneer het om dergelijke zaken gaat, is de naam van de instelling. GGZ. Geestelijke GezondheidsZorg. Voor mijn gevoel en vanuit mijn gedachten over mijn ‘vak’ is geestelijke gezondheidszorg dat wat de kerken doen. Namelijk pastoraat.

Het geeft natuurlijk aan hoe ingewikkeld de dingen liggen wanneer het gaat om geest, ziel en lichaam. Een psychiater werkt aan geestelijke gezondheid, maar werd vroeger wel ‘zielknijper’ genoemd. En een ouderling of predikant houdt zich bezig met het ‘zielenheil’ van mensen. Maak maar eens duidelijk wat het verschil is tussen de geest en de ziel. Dat zal niet meevallen.

Nog verwarrender wordt het wanneer het gaat om onze medemens met een verstandelijke beperking. Vanouds werd er dan gesproken van ‘geestelijk gehandicapten’. Maar je zou kunnen zeggen, dat iemand die ‘geestelijk gehandicapt’ is, iemand is die niet kan of wil geloven. En dat zijn beslist niet velen van hen die leven met een verstandelijke beperking.

Niet gauw zal ik vergeten wat ik lang geleden ervaren heb tijdens mijn eerste dienst waarin een aantal verstandelijk gehandicapten belijdenis van het geloof deed. Het enthousiasme, waarmee zij positief reageerden op de vraag of zij van de Here Jezus hielden, was zo groot, dat er een golf van ontroering en vreugde door de kerk ging.

Ik heb het denk ik wel eens eerder genoemd, het boekje dat professor Rümke schreef in het midden van de vorige eeuw. Deze psychiater verstoutte zich, om in het boek ‘Karakter en aanleg in verband met het ongeloof’, zeven fasen te beschrijven van de volwassenwording. De zesde stap was het vermogen om zich toe te vertrouwen aan een ander mens. Wie daarover nadenkt, beseft dat inderdaad die kunst, dat ongereserveerde vertrouwen in een medemens, al heel wat volwassenheid vraagt. Maar, schreef Rümke, er is nog een zevende stap. Dat is de gave om je toe te vertrouwen aan God.

Ik vond dat zo treffend, dat het me tot nu toe is bijgebleven. Bovendien herinnert deze beschrijving mij met regelmaat aan de vraag hoe het met mijzelf staat ten aanzien van stap zes en stap zeven. En dat is een vraag die een mens bepaald geen kwaad doet.

Je kunt ook zeggen, dat het stellen van die vraag aan jezelf, zoiets is als vragen naar je eigen ‘geestelijke gezondheid’. Dat proces moet niet leiden tot navelstaarderij natuurlijk. Het meer een soort geloofs – APK. Een herinnering aan het feit dat wij leerlingen van Jezus zijn. Mensen dus, die niet stilstaan in hun ontwikkeling, maar heel hun leven bezig zijn om hun beperking te beperken. Mensen, die heel hun leven op steeds nieuwe manier ontdekken hoe zij God en hun naaste kunnen liefhebben en dienen en de schepping kunnen verzorgen.