Al zappend, kwam ik langs een uitzending van een paaswake. Net op het moment dat de priester het water wijdde. Het water, dat voor de doop en voor het wijwaterbakje zal worden gebruikt. Wat mij verraste, waren de woorden die daarbij werden gebruikt. Eigenlijk was het een gebed: ‘Laat uw Geest in het water neerdalen’.

Voor mij – als protestant – een wonderlijk gebeuren. Gods Geest, die neerdaalt in dat water en daar dan ook al de tijd zal moeten blijven, totdat het op is of verdampt is.

Nu is het zeker zo, dat ik, wanneer ik een Rooms – katholieke kerk binnenkom om die te bekijken, het zelden kan laten om mijzelf even te herinneren aan mijn doop. Dus doop ik mijn vingers in het bakje bij de ingang en bezorg dan mijzelf een kruisteken op het voorhoofd. Een doopherinnering kan nooit kwaad.  Ik ben zelfs wel eens zo onverstandig (?) geweest om bij een doop de voorste rijen en de kinderen die om het doopvont stonden met het water te bespatten. Een mens kan niet diep genoeg doordrongen zijn van het feit dat zij of hij gedoopt is in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.

Maar de Geest, die neerdaalt in dat water, dat gaat me wat al te ver.

De Geest daalde neer op en in mensen. Hij woont in mensen die in Jezus geloven. Zo sterk, dat zij zelfs als ‘tempel van de Geest’ worden omschreven. En wie ook maar een beetje beseft van hoe groot het belang de tempel was in het Jodendom, krijgt ook wel door welke enorme verantwoordelijkheid dit ‘tempel zijn’ voor ons inhoudt. Waar wij zijn, daar is God dus. Niet iets om krampachtig mee om te gaan en ons huiverig, angstig of schrikachtig te maken. Het gaat er niet allereerst om waar wij wel en niet zouden mogen komen of wat wij wel of niet zouden horen te doen (al kan het geen kwaad om daar zo nu en dan onszelf eens wat vragen over te stellen). Maar het is wel iets om verwonderd dankbaar voor te zijn. Zo stevig is de belofte dat de Heer met ons is, in ons verankerd.

Het anker werd in de christelijke kerk het symbool voor het geloof en voor de verwachting van de opstanding uit de doden. De schrijver van de brief aan de Hebreeën (6: 19) heeft het over de hoop als een anker. Zo vast ligt wat ons te wachten staat.

Een dergelijke zekerheid met betrekking tot ons geloof hebben we niet van onszelf. De mens is naar zijn aard een weifelachtig wezen. Wanneer ons geloof zou steunen op wat wij zelf konden opbrengen, bleef er niet veel van over. Maar het is God zelf die, door zijn Geest, ons overtuigt en ons door de dalen van onze aarzeling en twijfel heen helpt.

Daarom is het van zo groot belang om te ontdekken wat het ontvangen van de heilige Geest zoal inhoudt. Wij hebben Hem ontvangen. Maar hoe geven we deze ‘inwonende gast’ genoeg aandacht?