Soms blijven boeken en brochures lang liggen bij mij. Ooit ontvangen of aangeschaft in de verwachting dat zij de moeite waard waren om te worden gelezen. ‘Armzalig’ is er zo één. Het is een uitgave van ForumC (een organisatie van christelijke academici), samen met de Stichting Christelijke Schuldhulpverlening en in samenwerking met de Gereformeerde Hogeschool.

Dit boekje kwam van de stapel ‘nog te lezen’, door de vraag van een lezer. Schrijf eens iets over ‘de armen’, vroeg hij. U weet wel, dat zijn die mensen van wie Jezus zei dat zij altijd bij ons zullen zijn. Een oppervlakkige lezer zou kunnen denken, dat Jezus bedoelde dat er nu eenmaal niets aan hun armoede te doen was. Het is niet anders. Maar wie weet, wat er in de bijbel over de armen wordt geschreven, weet anders.

In Leviticus 19 bijvoorbeeld, waar het gaat over het binnenhalen van de oogst. Wat bleef liggen en wat er aan de randen van het veld staat is niet voor de eigenaar van het land. Een oproep om niet het onderste uit de kan te halen; een oproep om niet te graaien uit angst om ook maar iets tekort te komen. Wat er na de oogst nog aanwezig is, is voor de vreemdeling en de arme. De arme, van wie op een andere plaats staat dat deze als volksgenoot niet tekort mag komen. En Deuteronomium 14: Sla na drie jaar tienden van uw hele inkomen op in uw steden, zodat de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe die bij u wonen voldoende te eten hebben.

Hoewel er nog altijd mensen schijnen te zijn, die denken dat armoede niet voorkomt in ons land, kunnen we beter weten. Voedselbanken hebben teveel klandizie. Schuldhulpverlening kent een groeiende vraag.

En wij leven eerder met ‘het probleem’ hoeveel we moeten geven, dan met de vraag hoeveel we voor onszelf mogen gebruiken. In het genoemde boekje (uitgave Buijten en Schipperheijn) staat in het hoofdstuk ‘Armen: de kerk een zorg!’ iets dat mijns inziens erg inspirerend is voor de houding die van een christen mag worden verwacht.

‘Moeder Theresa en haar zusters hadden de gewoonte ’s morgens vroeg bij elkaar te komen in de kapel. Daar hing een afbeelding van Christus waarop stond: ‘Mij dorst’. De zusters aanbaden Christus. En daarna, zo vertelde moeder Theresa, gingen ze de stad in om Hem water te geven.’

Ik denk, dat het mij aanspreekt omdat het zo volledig is, deze activiteit. Het begint met zoeken van de Heer en met gebed. Dat is immers de basis van ons leven als christen. Maar daarna laten we de verhoring van ons bidden niet alleen maar aan God over. We gaan doen wat Hij van ons vraagt.

Rentmeesterschap heet dat. Wat wij kunnen, wat wij hebben en wat wij zijn, hebben we gekregen. Het is ons toevertrouwd, maar nooit ons eigendom. Eigenaar is de Heer en zijn vraag zal zijn wat wij deden met wat Hij ons gaf.

U weet wel: ‘Ik had honger … Ik zat gevangen …  en u was er voor Mij.