Dit stukje wordt geschreven een dag voor het wereldwijde gebeuren van Allerzielen (2 november). Begonnen in het klooster van Cluny, kort voor het jaar 1000, werd de viering van het herdenken van de gestorven gelovigen een paar eeuwen later algemeen voorgeschreven in de Rooms – katholieke kerk.

Vandaag is het Allerheiligen, maar op heiligen hebben protestanten een totaal andere visie. Wij begrijpen de Bijbel zo, dat heilig is wie bij Jezus hoort. In Christus geheiligd. Binnen de RKK moet iemand op bijzondere wijze als gelovige hebben geleefd. Bovendien moet er een wonder zijn gebeurd nadat de voorspraak van een heilig te verklaren persoon is gevraagd. Er volgt een langdurig onderzoek en proces. Bij goed gevolg komt er dan de zaligverklaring en tenslotte kan de paus bepalen dat de heiligenkalender wordt aangevuld.

 Wij zijn trouwens niet de enigen, die met heiligen moeite hebben. Ik hoorde een presentator van Max de boel zo verhaspelen, dat volgens hem iemand eerst heilig en pas daarna zalig werd verklaard. En in een radiogesprekje werd zelfs gesteld, dat een man als Johan Cruijff toch ook wel heilig verklaard kon worden. Hoe onwetend kan iemand zijn. Niet dat je dat iemand kwalijk kunt nemen, maar praat dan niet over waar je weinig tot niets van weet.

Maar Allerzielen ligt dichter bij. Niet dat wij de overledenen zouden moeten of zelfs kunnen helpen om door het vagevuur heen te komen, maar hen, die ons zijn voorgegaan, herdenken, is een goede zaak. Te vaak immers hoor je nog opmerkingen in de trant van: ‘Het is nu al zo lang geleden, ben je daar nu nog mee bezig?’ Of mensen durven haast niet te praten over wie zij missen, omdat men bang is voor zeur te worden aangezien. Dat is triest, want de overledenen zullen nooit en te nimmer uit ons leven verdwijnen. Zij, die ons voorgingen, blijven in onze gedachten en gevoelens met ons meegaan. Over hen spreken, herinneringen aan hen ophalen en hen zo in zekere zin gedenken, is een normale en een goede zaak. Nooit moeten we doen alsof zij er nooit zijn geweest.

Er was een tijd, dat er bijvoorbeeld in veel gezinnen niet meer werd gesproken over jong gestorven kinderen. Dat kan zuur opbreken wanneer bij het ouder worden de herinneringen toch weer boven komen. Zo ken ik iemand die genoemd was naar haar oudere, overleden zusje. Waar het kind begraven was wist niemand meer en over haar was ook niet meer gepraat. Bijna negentig was deze vrouw, toen zij een marmeren plaatje liet maken met de naam van haar zusje en dat plaatste op het graf van haar ouders. Dat gaf haar rust.

Professor Van Niftrik schreef een boek met de titel: ‘Waar zijn onze doden?’ Hij noemt heel wat ‘plaatsen’. De mooiste is, naar mijn mening, het hoofdstuk ‘Voor het aangezicht van God’. Niemand weet precies hoe het zit, hoe het er uit ziet, hoe het zal zijn. Maar ‘voor het aangezicht van God’ is voldoende denk ik.