Hij ziet er uit als een heer, keurig gekleed. Des te vreemder is het dat hij luid schreeuwend op straat loopt. Enige tijd later, bij een kop koffie in een buurthuis van de kerk, vertelt hij dat zijn kort geleden overleden vrouw de kleren nog voor hem had gekocht bij de kringloop. Een andere schreeuwer vertoont meer het uiterlijk van een dakloze, diverse lagen kleding om het warm te houden, allerlei kleuren. Je komt ze hier tegen op straat. Net als de mannen en – soms – vrouwen die, vaak met een blikje bier in de hand, met snelle pasjes en je blik ontwijkend, langs de rand van de gebouwen schuiven. Anderen zie je langzaam gaan op een fiets, die behangen is met volle tassen.

De meeste van al deze mensen maken deel uit van het grote leger dak- en thuislozen in de stad. Voor hen wordt door hulporganisaties als het Leger des Heils en de Diakonie veel gedaan. Maaltijden, onderdak, een luisterend oor. Maar een oplossing voor hun omstandigheden is meestal niet te vinden.

Het zijn niet alleen deze stadsbewoners die opvallen. Wat te denken van hen die luid pratend voorbijlopen of – fietsen. Ooit dacht ik soms dat het ging om mensen die psychisch in de war waren en met zichzelf in gesprek. Misschien is dat ook wel eens zo, maar de meesten zijn gewoon aan het bellen. Nog altijd doet een deel dat zelfs, al fietsend, met de telefoon in de hand.

De telefoon. Er wordt daarbij gesproken over ‘sociale media’. Mijn idee is zo langzamerhand dat door de mobiele media het sociale aspect juist snel verdwijnt. Neem de toeristen in deze stad. Vroeger werd je met een vraag aangesproken wanneer zij de weg niet wisten. Nu lopen ze, turend op hun apparaatje, niemand ziende, al zoekend voorbij. Het lijkt zo eenzaam.

Een grote stad. Zo veel mensen. En toch … veel eenzaamheid. De verslaafden hebben elke dag even elkaar, wanneer zij wachten bij de methadonpost hier in de buurt of in de opvang ‘s avonds. Maar daarna gaan ze weer ieder hun eigen weg – zoekend om zo redelijk mogelijk te overleven.

Wanneer ik dan deze mensen zie zitten of lopen, komt soms de gedachte boven hoe het moet zijn voor hun verwanten. Voor hun ouders of voor hun kinderen. Je opa zal er maar zo uitzien, er zo bijlopen. Je kind zal in die situatie terecht zijn gekomen en onbereikbaar voor je zijn geworden.

En in deze dagen denk ik dan soms aan de eenzaamheid van Jezus. Hoe zelfs zijn beste vrienden hem niet begrepen. Hoe zij wegvluchten toen hij aan zijn zwaarste weg begon. En niet alleen zij, toen. Hoe doen wij het? Kun je zeggen, dat ons/mijn manier van geloven gekenmerkt wordt door dankbaarheid voor wat Jezus deed en voor hoe het ons/mij gaat? Comfortabel, weldoorvoed? Blijven we dichtbij hem, in zijn voetspoor, als volgeling? Niet alleen wanneer alles lekker gaat, maar ook als het leven pijn doet, tegenvalt?