‘Kom haastig Heer ...’ Het is de titel en beginregel van een gedicht van Okke Jager. Het verbaast mij wel eens hoeveel mensen dit gedicht nog blijken te kennen. Mensen noemen het soms spontaan wanneer het in een gesprek gaat over onze toekomst. Wanneer ik het citeer, blijkt er bij velen herkenning te zijn.

In het gedicht bidt de een na de ander om de spoedige komst van Jezus. Maar allemaal hebben ze nog een reserve. Allemaal willen ze eerst heel graag nog iets doen of meemaken. Daarna kan Jezus komen wat hen betreft. Veel verlangen naar zijn komst is er dus niet. En ook dat is herkenbaar. Voor zijn komst zijn we dankbaar en die gaan we de komende weken ook vieren. Maar de wederkomst? De terugkomst? Wie jong is en hopelijk nog een heel leven voor zich heeft, kan er zich waarschijnlijk weinig aantrekkelijks bij voorstellen. Wie ouder is wil nog wel kinderen hun plek zien vinden en kleinkinderen groot en groter zien worden. En wie heel oud is geworden, heeft soms eerder het gevoel ‘Haal mij maar Heer’, dan ‘Kom haastig Heer’.

En met al die aarzeling en die afhoudende gevoelens, vieren we Advent. Prima, wanneer het gaat om het met dankbaarheid gedenken van de eerste komst van Jezus. Een tijd van bezinning, van warmte en van hoop. Terugkijkend is er heel veel om te vieren. Maar om eerlijk te zijn, wanneer we vooruitkijken niet minder. Alleen is dat naar ons idee (of naar onze hoop) ver  weg. Bij het terugkijken hebben we een schat aan verhalen, aan beelden en aan herinneringen. Die zorgen er allemaal voor dat we – normaal gesproken – uitzien naar Advent en Kerst. Ik hou een slag om de arm, want wie alleen is, alleen achterbleef, mist juist in deze tijd degene, die ‘vooruit ging’. Maar zelfs in die situatie, roept de herinnering aan het vieren van het Kerstfeest – hoe sober het misschien vroeger ook was – alle mogelijke moois op.

Maar vooruit. ‘Kom haastig Heer’? Het lijkt mij echt niet nodig om uit te zien naar ons einde. Liever niet. En ik kan me ook best voorstellen, dat veel mensen niet echt uitzien naar de wederkomst. Het is niet zomaar, dat de Heer ons verbanden geeft, mensen tussen wie en met wie wij leven. Het is niet zomaar, dat de Heer ons talenten en daarmee verantwoordelijkheden geeft. We gaan niet uitkijkend zitten wachten, zoals een aantal mensen in Tessalonika deed tot Paulus verontwaardiging. Luther begreep het beter toen hij zijn uitspraak deed over het vandaag planten van een boom ook al zou je weten dat de Heer morgen kwam.

En toch ... Wanneer we – zeker ook in deze tijd van het kerkelijk jaar – helemaal niet zo nu en dan eens even stilstaan bij de belofte van Jezus dat hij zal komen, dan zakt dat feit gemakkelijk weg uit ons bewustzijn. Terwijl het toch een wezenlijk onderdeel is van ons geloven. En je ziet toch uit naar de komst van hem van wie je houdt?