Kortgeleden werkte ik mee aan een symposium. Het ging over de vraag of de kerk zich momenteel maar een beetje gedeisd moet houden of juist niet. Een enkeling sprak over het oordeel van God dat ons in deze tijd zou treffen. De kerk is terechtgekomen aan de rand van de samenleving. Mensen zijn bezig met alle mogelijke dwaasheden onder de naam spiritualiteit. Wie heeft er nog besef van de eeuwigheid? Wij zouden ons moeten verootmoedigen en zeker niet allerlei activiteiten naar buiten ontplooien.

Nu is verootmoediging een heilzame bezigheid. Maar staat dat tegenover betrokkenheid op de samenleving? Kan een volgeling van Jezus Christus zich stilhouden? Kunnen wij het ons veroorloven om het kostbare dat ons geschonken is voor onszelf te houden?

Net voor dit symposium was ik in Egypte (op familiebezoek). Een Koptische winkelier vertelde me hoe hij de toestand van zijn land ervoer. De handel was zo goed als dood. De president was zijns inziens een ramp voor het land. En 25 januari naderde, de herdenking van de revolutie. Hij hoopte, dat grote massa’s de straat op zouden gaan om duidelijk te maken dat men het niet nam dat de revolutie werd gekaapt.

De Kopten lijden en kunnen er weinig tegen doen. Gebouwen van de kerk worden vernield, mensen aangevallen. Wat kun je in een dergelijke situatie als christen doen tegen het onrecht?  Met die vraag worstelt men.

En wij? Ik denk aan Dormatov, een jonge Russische ingenieur. Als werknemer in een rakettenfabriek, durfde hij toch te demonstreren tegen Poetin en toen de dreiging merkbaar werd, vluchtte hij naar ons land. Hij werd afgewezen. Er zou hem iin zijn land hoogstens een boete boven het hoofd hangen. Hoe naïef kunnen wij hier zijn? In het uitzetcentrum maakte hij een einde aan zijn leven, want hij wist wat hem ‘thuis’ te wachten stond.

De wereld is vol van dergelijke verhalen en situaties, van mensen die klem zitten. Kun je je dan als christen terugtrekken om je te verootmoedigen alleen? Bidden is van geweldig groot belang, maar is dat alles wat van ons gevraagd wordt?

Ik moest tijdens dat symposium denken aan de gelijkenis van de Samaritaan. De vromen lopen voorbij aan de andere kant van de weg, bang om zich te bezondigen of de handen vuil te maken. Een man die eigenlijk niet eens welkom is in de buurt van Jeruzalem en Jericho, stopt en helpt. ‘Wie is de naaste van hem die hulp nodig heeft?’vraagt Jezus.

Duidelijker kan het toch niet.

Bezinning, Bijbelstudie, gebed, loyaal gemeentelid zijn, het is allemaal als de brandstof die wij nodig hebben om te doen wat Jezus van ons vraagt,

‘Ga’, zei hij. ‘Maak mensen tot mijn leerlingen.’ En dan heb ik het nog niet eens over wat Jezus zei over hen die honger hebben, ziek zijn, gevangen zitten, enz.

Misschien is het wel zo, dat wij des te zelfbewuster zouden moeten zijn, naarmate de kerk meer een randverschijnsel wordt. Om het met Jacobus te zeggen: ‘Zoals het lichaam dood is zonder de ziel, zo is ook geloof zonder daden dood’.