‘Ik ben Gereformeerd opgegroeid’, zei hij, ‘daarna een tijd bij de Vergadering van Gelovigen geweest en nu ben ik bij de Vrije Baptisten.’ En er is keus genoeg. Wie vanuit het hart van Nijverdal in een straal van een kilometer of tien rondkijkt, vind wel twintig soorten kerkgenootschappen en religieuze groeperingen. Allemaal christelijk; een rijke schakering.

 

Ooit schaamden we ons tegenover de buitenwereld voor die enorme verdeeldheid. In de zestiger jaren was er een sterke onderstroom binnen de kerken, die zich verzette tegen ‘al die hokjes en etiketten’. In de loop van de tijd is er een andere houding gekomen. We accepteren meer dat er nu eenmaal verschillen zijn en dat die niet hoeven te betekenen dat we elkaar verketteren. Wie van een stevige preek houdt, moet niet lid worden van een Koptische of Grieks – Orthodoxe kerk met onverstaanbare taal en veelal afbeeldingen in plaats van uitleg. Om maar een paar uitersten te noemen. Maar daarom kun je elkaar wel erkennen als medechristenen en bijvoorbeeld samen in de Raad van Kerken zitten.

Een van de veranderingen binnen de christenheid van pakweg de laatste vijftig jaren is de gegroeide acceptatie van verschillen. Anderen hoeven niet meer zo nodig precies zo te zijn en te geloven als wij.

Daar komt dan ook nog bij, dat de droom van het hebben van de meest zuivere kerk voor veel mensen een nachtmerrie is geworden. Scheuring na scheuring sloeg diepe wonden en vervreemdde families en vrienden van elkaar.

Geloof in Jezus maakt mensen één. Maar wanneer ik mijn manier van geloven ga zien als de enig juiste, zodat alle andere vormen fout zijn, dan speel ik het spelletje van de tegenstander. Dan drijf ik uit elkaar.

Uiteraard betekent dat niet dat we alles maar prachtig moeten vinden en ons eigen geloven voortdurend relativeren. Integendeel. Wie zo bezig is, heeft ten diepste niets te bieden en is dus ook als gesprekspartner niet echt zinvol. Wie alles prachtig vindt, is als groene zeep – geeft geen houvast.

En veel kan natuurlijk prachtig lijken, zonder dat het inhoudelijk iets voorstelt. Wanneer het evangelie van Judas – om maar iets te noemen – evenveel waarde zou hebben voor de vorming van het geloof als het evangelie van Johannes, wordt vaagheid troef.

Maar wanneer we het allemaal hebben over Jezus Christus, gekruisigd en opgewekt, dan hebben we een stevige basis om samen op te staan.

Verschillen zijn er en verschillen blijven er, maar die hoeven niet scheiding te brengen. Ooit woonde ik op het protestantse eiland Marken. Daar ging het verhaal dat er eens een Marker Rooms – katholiek was geworden en elke zondag overvoer naar Volendam. De man was stokdoof en verstond dus geen woord van een preek. Maar hij was ook heel kunstzinnig en had daardoor veel met kleuren en afbeeldingen. Uit de kerk in Volendam kwam hij ‘gesticht’ terug. En hij nam de moeite om elke zondag weer die tocht te maken. Dat was Jezus hem voluit waard.

En is dat niet de kernvraag? Zijn we bezig om onszelf of om Jezus?